Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/120282615.webp
investir
Em que devemos investir nosso dinheiro?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
cms/verbs-webp/120200094.webp
misturar
Você pode misturar uma salada saudável com legumes.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
cms/verbs-webp/116932657.webp
receber
Ele recebe uma boa pensão na velhice.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
cms/verbs-webp/91254822.webp
colher
Ela colheu uma maçã.
plukken
Ze plukte een appel.
cms/verbs-webp/85968175.webp
danificar
Dois carros foram danificados no acidente.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
cms/verbs-webp/122290319.webp
reservar
Quero reservar algum dinheiro todo mês para mais tarde.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
cms/verbs-webp/78973375.webp
obter um atestado
Ele precisa obter um atestado médico do doutor.
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
cms/verbs-webp/101383370.webp
sair
As meninas gostam de sair juntas.
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.
cms/verbs-webp/94153645.webp
chorar
A criança está chorando na banheira.
huilen
Het kind huilt in het bad.
cms/verbs-webp/110233879.webp
criar
Ele criou um modelo para a casa.
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
cms/verbs-webp/71612101.webp
entrar
O metrô acaba de entrar na estação.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
cms/verbs-webp/125319888.webp
cobrir
Ela cobre seu cabelo.
bedekken
Ze bedekt haar haar.