Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/122398994.webp
matar
Cuidado, você pode matar alguém com esse machado!
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
cms/verbs-webp/118253410.webp
gastar
Ela gastou todo o seu dinheiro.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
cms/verbs-webp/129203514.webp
conversar
Ele frequentemente conversa com seu vizinho.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
cms/verbs-webp/50772718.webp
cancelar
O contrato foi cancelado.
annuleren
Het contract is geannuleerd.
cms/verbs-webp/123786066.webp
beber
Ela bebe chá.
drinken
Ze drinkt thee.
cms/verbs-webp/113671812.webp
compartilhar
Precisamos aprender a compartilhar nossa riqueza.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
cms/verbs-webp/127554899.webp
preferir
Nossa filha não lê livros; ela prefere o telefone.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
cms/verbs-webp/84476170.webp
exigir
Ele exigiu compensação da pessoa com quem teve um acidente.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
cms/verbs-webp/118826642.webp
explicar
Vovô explica o mundo ao seu neto.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
cms/verbs-webp/118485571.webp
fazer por
Eles querem fazer algo por sua saúde.
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
cms/verbs-webp/121670222.webp
seguir
Os pintinhos sempre seguem sua mãe.
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
cms/verbs-webp/119847349.webp
ouvir
Não consigo ouvir você!
horen
Ik kan je niet horen!