Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)
viver
Eles vivem em um apartamento compartilhado.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
remover
O artesão removeu os antigos azulejos.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
demitir
Meu chefe me demitiu.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
reportar-se
Todos a bordo se reportam ao capitão.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
estar interligado
Todos os países da Terra estão interligados.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
rezar
Ele reza silenciosamente.
bidden
Hij bidt in stilte.
cancelar
O contrato foi cancelado.
annuleren
Het contract is geannuleerd.
desenvolver
Eles estão desenvolvendo uma nova estratégia.
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
mudar
A luz mudou para verde.
veranderen
Het licht veranderde in groen.
pagar
Ela paga online com um cartão de crédito.
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
explicar
Ela explica a ele como o dispositivo funciona.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.