Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (BR)

cms/verbs-webp/43532627.webp
viver
Eles vivem em um apartamento compartilhado.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
cms/verbs-webp/77572541.webp
remover
O artesão removeu os antigos azulejos.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
cms/verbs-webp/49374196.webp
demitir
Meu chefe me demitiu.
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
cms/verbs-webp/82845015.webp
reportar-se
Todos a bordo se reportam ao capitão.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
cms/verbs-webp/107273862.webp
estar interligado
Todos os países da Terra estão interligados.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
cms/verbs-webp/73751556.webp
rezar
Ele reza silenciosamente.
bidden
Hij bidt in stilte.
cms/verbs-webp/50772718.webp
cancelar
O contrato foi cancelado.
annuleren
Het contract is geannuleerd.
cms/verbs-webp/103719050.webp
desenvolver
Eles estão desenvolvendo uma nova estratégia.
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
cms/verbs-webp/75423712.webp
mudar
A luz mudou para verde.
veranderen
Het licht veranderde in groen.
cms/verbs-webp/116166076.webp
pagar
Ela paga online com um cartão de crédito.
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
cms/verbs-webp/100634207.webp
explicar
Ela explica a ele como o dispositivo funciona.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
cms/verbs-webp/41019722.webp
dirigir
Depois das compras, os dois dirigem para casa.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.