Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/109588921.webp
slukke
Hun slukker vækkeuret.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
cms/verbs-webp/1502512.webp
læse
Jeg kan ikke læse uden briller.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
cms/verbs-webp/80332176.webp
understrege
Han understregede sin udtalelse.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
cms/verbs-webp/111750432.webp
hænge
Begge hænger på en gren.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
cms/verbs-webp/87205111.webp
overtage
Græshopperne har overtaget.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
cms/verbs-webp/20225657.webp
kræve
Mit barnebarn kræver meget af mig.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
cms/verbs-webp/4553290.webp
gå ind
Skibet går ind i havnen.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
cms/verbs-webp/102631405.webp
glemme
Hun vil ikke glemme fortiden.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
cms/verbs-webp/122153910.webp
dele
De deler husarbejdet mellem sig.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
cms/verbs-webp/91930309.webp
importere
Vi importerer frugt fra mange lande.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
cms/verbs-webp/116519780.webp
løbe ud
Hun løber ud med de nye sko.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
cms/verbs-webp/80552159.webp
virke
Motorcyklen er i stykker; den virker ikke længere.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.