Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/109071401.webp
omfavne
Moderen omfavner babyens små fødder.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
cms/verbs-webp/123298240.webp
møde
Vennerne mødtes til en fælles middag.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
cms/verbs-webp/115628089.webp
forberede
Hun forbereder en kage.
bereiden
Ze bereidt een taart.
cms/verbs-webp/109434478.webp
åbne
Festivalen blev åbnet med fyrværkeri.
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
cms/verbs-webp/111615154.webp
køre tilbage
Moderen kører datteren hjem igen.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
cms/verbs-webp/47225563.webp
tænke med
Man skal tænke med i kortspil.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
cms/verbs-webp/74036127.webp
misse
Manden missede sit tog.
missen
De man heeft zijn trein gemist.
cms/verbs-webp/91603141.webp
løbe væk
Nogle børn løber væk hjemmefra.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
cms/verbs-webp/93169145.webp
tale
Han taler til sit publikum.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
cms/verbs-webp/104135921.webp
gå ind
Han går ind i hotelværelset.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/108580022.webp
vende tilbage
Faderen er vendt tilbage fra krigen.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
cms/verbs-webp/86996301.webp
tage parti for
De to venner vil altid tage parti for hinanden.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.