Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

omfavne
Moderen omfavner babyens små fødder.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

møde
Vennerne mødtes til en fælles middag.
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.

forberede
Hun forbereder en kage.
bereiden
Ze bereidt een taart.

åbne
Festivalen blev åbnet med fyrværkeri.
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.

køre tilbage
Moderen kører datteren hjem igen.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.

tænke med
Man skal tænke med i kortspil.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.

misse
Manden missede sit tog.
missen
De man heeft zijn trein gemist.

løbe væk
Nogle børn løber væk hjemmefra.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.

tale
Han taler til sit publikum.
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.

gå ind
Han går ind i hotelværelset.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.

vende tilbage
Faderen er vendt tilbage fra krigen.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
