Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

klare sig
Hun skal klare sig med lidt penge.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.

handle
Folk handler med brugte møbler.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.

føle
Hun føler babyen i hendes mave.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.

gå ud
Pigerne kan lide at gå ud sammen.
uitgaan
De meisjes gaan graag samen uit.

arbejde for
Han arbejdede hårdt for sine gode karakterer.
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.

belaste
Kontorarbejde belaster hende meget.
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.

lytte
Han lytter til hende.
luisteren
Hij luistert naar haar.

ville forlade
Hun vil forlade sit hotel.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.

kigge
Hun kigger gennem et hul.
kijken
Ze kijkt door een gat.

begynde at løbe
Atleten er ved at begynde at løbe.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.

foretrække
Mange børn foretrækker slik frem for sunde ting.
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
