Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/125319888.webp
täcka
Hon täcker sitt hår.
bedekken
Ze bedekt haar haar.
cms/verbs-webp/104135921.webp
gå in
Han går in i hotellrummet.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/67035590.webp
hoppa
Han hoppade i vattnet.
springen
Hij sprong in het water.
cms/verbs-webp/119747108.webp
äta
Vad vill vi äta idag?
eten
Wat willen we vandaag eten?
cms/verbs-webp/115267617.webp
våga
De vågade hoppa ur flygplanet.
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
cms/verbs-webp/118064351.webp
undvika
Han måste undvika nötter.
vermijden
Hij moet noten vermijden.
cms/verbs-webp/106725666.webp
kontrollera
Han kontrollerar vem som bor där.
controleren
Hij controleert wie daar woont.
cms/verbs-webp/51573459.webp
betona
Du kan betona dina ögon väl med smink.
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
cms/verbs-webp/93221279.webp
brinna
En eld brinner i spisen.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
cms/verbs-webp/111063120.webp
lära känna
Främmande hundar vill lära känna varandra.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
cms/verbs-webp/97188237.webp
dansa
De dansar en tango i kärlek.
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
cms/verbs-webp/123953850.webp
rädda
Läkarna kunde rädda hans liv.
redden
De dokters konden zijn leven redden.