Woordenlijst
Leer werkwoorden – Zweeds

hända
En olycka har hänt här.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.

följa
Kycklingarna följer alltid sin mamma.
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.

bo
De bor i en delad lägenhet.
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.

dricka
Korna dricker vatten från floden.
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.

diskutera
De diskuterar sina planer.
bespreken
Ze bespreken hun plannen.

kasta
Han kastar bollen i korgen.
gooien
Hij gooit de bal in de mand.

slösa
Energi bör inte slösas bort.
verspillen
Energie mag niet verspild worden.

sluta
Rutten slutar här.
eindigen
De route eindigt hier.

utvärdera
Han utvärderar företagets prestanda.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.

komma hem
Pappa har äntligen kommit hem!
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!

brinna
En eld brinner i spisen.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
