Woordenlijst
Leer werkwoorden – Zweeds

tvätta
Modern tvättar sitt barn.
wassen
De moeder wast haar kind.

kritisera
Chefen kritiserar medarbetaren.
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.

blanda
Du kan blanda en hälsosam sallad med grönsaker.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.

parkera
Bilarna parkeras i parkeringsgaraget under mark.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.

njuta av
Hon njuter av livet.
genieten
Ze geniet van het leven.

acceptera
Kreditkort accepteras här.
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.

nämna
Chefens nämnde att han kommer att avskeda honom.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.

dra ut
Hur ska han dra ut den stora fisken?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?

be
Han ber tyst.
bidden
Hij bidt in stilte.

täcka
Hon har täckt brödet med ost.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.

köra iväg
En svan kör bort en annan.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
