Woordenlijst

Leer werkwoorden – Lets

cms/verbs-webp/91696604.webp
ļaut
Nedrīkst ļaut depresijai.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
cms/verbs-webp/120193381.webp
precēties
Pāris tikko precējies.
trouwen
Het stel is net getrouwd.
cms/verbs-webp/119302514.webp
zvanīt
Meitene zvana sava draudzenei.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
cms/verbs-webp/119379907.webp
minēt
Tev ir jāmin, kas es esmu!
raden
Je moet raden wie ik ben!
cms/verbs-webp/70055731.webp
izbraukt
Vilciens izbrauc.
vertrekken
De trein vertrekt.
cms/verbs-webp/112444566.webp
runāt ar
Ar viņu vajadzētu runāt; viņš ir tik vientuļš.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
cms/verbs-webp/104818122.webp
salabot
Viņš gribēja salabot vadu.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.
cms/verbs-webp/40326232.webp
saprast
Es beidzot sapratu uzdevumu!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
cms/verbs-webp/67624732.webp
baidīties
Mēs baidāmies, ka cilvēks ir smagi ievainots.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
cms/verbs-webp/113393913.webp
piebraukt
Taksometri piebrauc pie pieturas.
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
cms/verbs-webp/67035590.webp
lēkt
Viņš ielēc ūdenī.
springen
Hij sprong in het water.
cms/verbs-webp/68212972.webp
izteikties
Kas ko zina, var izteikties stundā.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.