Woordenlijst
Leer werkwoorden – Lets

ļaut
Nedrīkst ļaut depresijai.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.

precēties
Pāris tikko precējies.
trouwen
Het stel is net getrouwd.

zvanīt
Meitene zvana sava draudzenei.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.

minēt
Tev ir jāmin, kas es esmu!
raden
Je moet raden wie ik ben!

izbraukt
Vilciens izbrauc.
vertrekken
De trein vertrekt.

runāt ar
Ar viņu vajadzētu runāt; viņš ir tik vientuļš.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.

salabot
Viņš gribēja salabot vadu.
repareren
Hij wilde de kabel repareren.

saprast
Es beidzot sapratu uzdevumu!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!

baidīties
Mēs baidāmies, ka cilvēks ir smagi ievainots.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.

piebraukt
Taksometri piebrauc pie pieturas.
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.

lēkt
Viņš ielēc ūdenī.
springen
Hij sprong in het water.
