Woordenlijst

Leer werkwoorden – Lets

cms/verbs-webp/9435922.webp
tuvoties
Gliemeži tuvojas viens otram.
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
cms/verbs-webp/123170033.webp
bankrotēt
Uzņēmums, iespējams, drīz bankrotēs.
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
cms/verbs-webp/84506870.webp
piedzerties
Viņš gandrīz katru vakaru piedzeras.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
cms/verbs-webp/120978676.webp
nodedzināt
Uguns nodedzinās lielu meža daļu.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
cms/verbs-webp/91254822.webp
noplūkt
Viņa noplūca ābolu.
plukken
Ze plukte een appel.
cms/verbs-webp/23258706.webp
izcelt
Helikopters izcel divus vīriešus.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
cms/verbs-webp/31726420.webp
vērsties
Viņi vēršas viens pie otra.
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
cms/verbs-webp/61245658.webp
izlēkt
Zivis izlēc no ūdens.
uitspringen
De vis springt uit het water.
cms/verbs-webp/84943303.webp
atrodas
Gliemezis atrodas čaumalā.
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
cms/verbs-webp/85191995.webp
saprasties
Beidziet cīnīties un beidzot saprastieties!
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
cms/verbs-webp/118868318.webp
patikt
Viņai patīk šokolāde vairāk nekā dārzeņi.
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
cms/verbs-webp/77572541.webp
noņemt
Amatnieks noņēma vecās flīzes.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.