Woordenlijst
Leer werkwoorden – Spaans

cubrir
Ella cubre su cara.
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.

restringir
¿Se debe restringir el comercio?
beperken
Moet handel worden beperkt?

leer
No puedo leer sin gafas.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.

venir
¡Me alegra que hayas venido!
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!

coger
Ella cogió una manzana.
plukken
Ze plukte een appel.

hablar
No se debe hablar demasiado alto en el cine.
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.

renovar
El pintor quiere renovar el color de la pared.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.

conectar
Este puente conecta dos barrios.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.

devolver
El dispositivo está defectuoso; el minorista tiene que devolverlo.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.

pensar junto
Tienes que pensar junto en los juegos de cartas.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.

llamar
La niña está llamando a su amiga.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
