Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/63244437.webp
cubrir
Ella cubre su cara.
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
cms/verbs-webp/99602458.webp
restringir
¿Se debe restringir el comercio?
beperken
Moet handel worden beperkt?
cms/verbs-webp/1502512.webp
leer
No puedo leer sin gafas.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
cms/verbs-webp/68435277.webp
venir
¡Me alegra que hayas venido!
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
cms/verbs-webp/91254822.webp
coger
Ella cogió una manzana.
plukken
Ze plukte een appel.
cms/verbs-webp/38753106.webp
hablar
No se debe hablar demasiado alto en el cine.
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
cms/verbs-webp/128644230.webp
renovar
El pintor quiere renovar el color de la pared.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
cms/verbs-webp/79201834.webp
conectar
Este puente conecta dos barrios.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.
cms/verbs-webp/123834435.webp
devolver
El dispositivo está defectuoso; el minorista tiene que devolverlo.
terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
cms/verbs-webp/47225563.webp
pensar junto
Tienes que pensar junto en los juegos de cartas.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
cms/verbs-webp/119302514.webp
llamar
La niña está llamando a su amiga.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
cms/verbs-webp/123179881.webp
practicar
Él practica todos los días con su monopatín.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.