Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/118826642.webp
expliquer
Grand-père explique le monde à son petit-fils.
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
cms/verbs-webp/117890903.webp
répondre
Elle répond toujours en première.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
cms/verbs-webp/44269155.webp
jeter
Il jette son ordinateur avec colère sur le sol.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
cms/verbs-webp/102169451.webp
gérer
On doit gérer les problèmes.
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
cms/verbs-webp/55788145.webp
couvrir
L’enfant couvre ses oreilles.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
cms/verbs-webp/96531863.webp
passer
Le chat peut-il passer par ce trou?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
cms/verbs-webp/122479015.webp
découper
Le tissu est découpé à la taille.
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
cms/verbs-webp/55269029.webp
rater
Il a raté le clou et s’est blessé.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.
cms/verbs-webp/106203954.webp
utiliser
Nous utilisons des masques à gaz dans l’incendie.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
cms/verbs-webp/119302514.webp
appeler
La fille appelle son amie.
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
cms/verbs-webp/112408678.webp
inviter
Nous vous invitons à notre fête du Nouvel An.
uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
cms/verbs-webp/75195383.webp
être
Tu ne devrais pas être triste!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!