Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/68841225.webp
comprendre
Je ne peux pas te comprendre !
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
cms/verbs-webp/89635850.webp
composer
Elle a décroché le téléphone et composé le numéro.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
cms/verbs-webp/121928809.webp
renforcer
La gymnastique renforce les muscles.
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
cms/verbs-webp/109071401.webp
embrasser
La mère embrasse les petits pieds du bébé.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
cms/verbs-webp/93697965.webp
tourner
Les voitures tournent en cercle.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
cms/verbs-webp/58993404.webp
rentrer
Il rentre chez lui après le travail.
naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
cms/verbs-webp/129002392.webp
explorer
Les astronautes veulent explorer l’espace.
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
cms/verbs-webp/116519780.webp
sortir
Elle sort avec les nouvelles chaussures.
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
cms/verbs-webp/42111567.webp
faire une erreur
Réfléchis bien pour ne pas faire d’erreur!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
cms/verbs-webp/85968175.webp
endommager
Deux voitures ont été endommagées dans l’accident.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
cms/verbs-webp/107407348.webp
voyager
J’ai beaucoup voyagé à travers le monde.
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
cms/verbs-webp/67095816.webp
emménager ensemble
Les deux prévoient d’emménager ensemble bientôt.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.