Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/96668495.webp
imprimer
Les livres et les journaux sont imprimés.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
cms/verbs-webp/112286562.webp
travailler
Elle travaille mieux qu’un homme.
werken
Ze werkt beter dan een man.
cms/verbs-webp/118483894.webp
profiter
Elle profite de la vie.
genieten
Ze geniet van het leven.
cms/verbs-webp/51465029.webp
retarder
L’horloge retarde de quelques minutes.
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
cms/verbs-webp/70864457.webp
apporter
Le livreur apporte la nourriture.
brengen
De bezorger brengt het eten.
cms/verbs-webp/91147324.webp
récompenser
Il a été récompensé par une médaille.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.
cms/verbs-webp/77646042.webp
brûler
Tu ne devrais pas brûler d’argent.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
cms/verbs-webp/82604141.webp
jeter
Il marche sur une peau de banane jetée.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
cms/verbs-webp/98294156.webp
échanger
Les gens échangent des meubles d’occasion.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
cms/verbs-webp/85010406.webp
sauter par-dessus
L’athlète doit sauter par-dessus l’obstacle.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
cms/verbs-webp/66787660.webp
peindre
Je veux peindre mon appartement.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
cms/verbs-webp/82845015.webp
se présenter
Tout le monde à bord se présente au capitaine.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.