Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

forberede
Hun forberedte ham stor glede.
bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.

synge
Barna synger en sang.
zingen
De kinderen zingen een lied.

gjenta
Papegøyen min kan gjenta navnet mitt.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.

øve
Kvinnen øver på yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.

ignorere
Barnet ignorerer morens ord.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.

tåle
Hun kan knapt tåle smerten!
verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!

åpne
Kan du åpne denne boksen for meg?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?

spare
Du sparer penger når du senker romtemperaturen.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.

ende
Ruten ender her.
eindigen
De route eindigt hier.

snu
Du må snu bilen her.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.

møte
Noen ganger møtes de i trappa.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
