Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

drikke
Hun drikker te.
drinken
Ze drinkt thee.

sitte
Mange mennesker sitter i rommet.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.

kjøre av gårde
Da lyset skiftet, kjørte bilene av gårde.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.

avhenge av
Han er blind og avhenger av ekstern hjelp.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.

bli forlovet
De har hemmelig blitt forlovet!
verloven
Ze hebben stiekem verloofd!

beholde
Du kan beholde pengene.
houden
Je mag het geld houden.

male
Hun har malt hendene sine.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.

la stå
I dag må mange la bilene sine stå.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.

returnere
Hunden returnerer leketøyet.
terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.

snakke
Man bør ikke snakke for høyt i kinoen.
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.

forberede
Hun forbereder en kake.
bereiden
Ze bereidt een taart.
