Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors
kjøre av gårde
Da lyset skiftet, kjørte bilene av gårde.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
elske
Hun elsker virkelig hesten sin.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
måtte
Jeg trenger virkelig en ferie; jeg må dra!
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
gå inn
Han går inn på hotellrommet.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
forvente
Min søster forventer et barn.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
bety
Hva betyr dette våpenskjoldet på gulvet?
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
henge
Begge henger på en gren.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
beskytte
Barn må beskyttes.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
signere
Han signerte kontrakten.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
vente
Vi må fortsatt vente i en måned.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
forenkle
Du må forenkle kompliserte ting for barn.
vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.