Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/102114991.webp
tagliare
Il parrucchiere le taglia i capelli.
knippen
De kapper knipt haar haar.
cms/verbs-webp/68561700.webp
lasciare aperto
Chi lascia le finestre aperte invita i ladri!
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
cms/verbs-webp/90821181.webp
battere
Ha battuto il suo avversario a tennis.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
cms/verbs-webp/122079435.webp
aumentare
L’azienda ha aumentato il suo fatturato.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.
cms/verbs-webp/112755134.webp
chiamare
Lei può chiamare solo durante la pausa pranzo.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
cms/verbs-webp/89025699.webp
portare
L’asino porta un carico pesante.
dragen
De ezel draagt een zware last.
cms/verbs-webp/110775013.webp
annotare
Vuole annotare la sua idea imprenditoriale.
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
cms/verbs-webp/107299405.webp
chiedere
Lui le chiede perdono.
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
cms/verbs-webp/113393913.webp
fermarsi
I taxi si sono fermati alla fermata.
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.
cms/verbs-webp/119335162.webp
muoversi
È sano muoversi molto.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
cms/verbs-webp/93150363.webp
svegliarsi
Lui si è appena svegliato.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
cms/verbs-webp/106279322.webp
viaggiare
Ci piace viaggiare in Europa.
reizen
We reizen graag door Europa.