Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

tagliare
Il parrucchiere le taglia i capelli.
knippen
De kapper knipt haar haar.

lasciare aperto
Chi lascia le finestre aperte invita i ladri!
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!

battere
Ha battuto il suo avversario a tennis.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.

aumentare
L’azienda ha aumentato il suo fatturato.
verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.

chiamare
Lei può chiamare solo durante la pausa pranzo.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.

portare
L’asino porta un carico pesante.
dragen
De ezel draagt een zware last.

annotare
Vuole annotare la sua idea imprenditoriale.
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.

chiedere
Lui le chiede perdono.
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.

fermarsi
I taxi si sono fermati alla fermata.
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.

muoversi
È sano muoversi molto.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.

svegliarsi
Lui si è appena svegliato.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
