Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans
controllare
Il dentista controlla i denti.
controleren
De tandarts controleert de tanden.
aumentare
La popolazione è aumentata significativamente.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
ostentare
A lui piace ostentare i suoi soldi.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
diventare
Sono diventati una buona squadra.
worden
Ze zijn een goed team geworden.
esporre
Qui viene esposta l’arte moderna.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
cancellare
Ha purtroppo cancellato l’incontro.
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
servire
Oggi lo chef ci serve personalmente.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
muoversi
È sano muoversi molto.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
passare accanto
I due si passano accanto.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
alzarsi
Lei non riesce più ad alzarsi da sola.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
mescolare
Puoi fare un’insalata sana mescolando verdure.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.