Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/80356596.webp
salutare
La donna saluta.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
cms/verbs-webp/118868318.webp
piacere
A lei piace più il cioccolato che le verdure.
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
cms/verbs-webp/55128549.webp
lanciare
Lui lancia la palla nel cesto.
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
cms/verbs-webp/83776307.webp
trasferirsi
Mio nipote si sta trasferendo.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
cms/verbs-webp/93697965.webp
girare
Le auto girano in cerchio.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
cms/verbs-webp/117490230.webp
ordinare
Lei ordina la colazione per se stessa.
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
cms/verbs-webp/111750432.webp
appendere
Entrambi sono appesi a un ramo.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
cms/verbs-webp/21529020.webp
correre verso
La ragazza corre verso sua madre.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
cms/verbs-webp/61806771.webp
portare
Il corriere porta un pacco.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
cms/verbs-webp/57481685.webp
ripetere
Lo studente ha ripetuto un anno.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
cms/verbs-webp/124740761.webp
fermare
La donna ferma un’auto.
stoppen
De vrouw stopt een auto.
cms/verbs-webp/97119641.webp
dipingere
La macchina viene dipinta di blu.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.