Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

votare
Si vota per o contro un candidato.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.

riassumere
Devi riassumere i punti chiave da questo testo.
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.

comandare
Lui comanda il suo cane.
bevelen
Hij beveelt zijn hond.

lasciare
I turisti lasciano la spiaggia a mezzogiorno.
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.

ricevere indietro
Ho ricevuto il resto.
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.

smontare
Nostro figlio smonta tutto!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!

esporre
Qui viene esposta l’arte moderna.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.

fare colazione
Preferiamo fare colazione a letto.
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.

spremere
Lei spreme il limone.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.

entrare
Lui entra nella stanza d’albergo.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.

cancellare
Il volo è cancellato.
annuleren
De vlucht is geannuleerd.
