Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/55119061.webp
börja springa
Idrottaren ska snart börja springa.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
cms/verbs-webp/119235815.webp
älska
Hon älskar verkligen sin häst.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
cms/verbs-webp/28642538.webp
lämna stående
Idag måste många lämna sina bilar stående.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
cms/verbs-webp/58477450.webp
hyra ut
Han hyr ut sitt hus.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
cms/verbs-webp/120015763.webp
vilja gå ut
Barnet vill gå ut.
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
cms/verbs-webp/100649547.webp
anställa
Sökanden anställdes.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
cms/verbs-webp/123367774.webp
sortera
Jag har fortfarande många papper att sortera.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
cms/verbs-webp/63645950.webp
springa
Hon springer varje morgon på stranden.
rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.
cms/verbs-webp/107852800.webp
titta
Hon tittar genom kikare.
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
cms/verbs-webp/33463741.webp
öppna
Kan du öppna den här burken åt mig?
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
cms/verbs-webp/124545057.webp
lyssna på
Barnen gillar att lyssna på hennes berättelser.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
cms/verbs-webp/79046155.webp
upprepa
Kan du upprepa det, tack?
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?