Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

rengøre
Arbejderen rengør vinduet.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.

introducere
Han introducerer sin nye kæreste for sine forældre.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.

bruge
Selv små børn bruger tablets.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.

begynde
Et nyt liv begynder med ægteskabet.
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.

afgå
Vores feriegæster afgik i går.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

overnatte
Vi overnatter i bilen.
overnachten
We overnachten in de auto.

levere
Vores datter leverer aviser i ferien.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.

række hånden op
Den, der ved noget, kan række hånden op i klassen.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.

køre over
Desværre bliver mange dyr stadig kørt over af biler.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.

servere
Kokken serverer for os selv i dag.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.

skrive ned
Hun vil skrive sin forretningsidé ned.
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
