Ordliste
Lær verber – Nederlandsk

verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
fjerne
Håndværkeren fjernede de gamle fliser.

slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
bestå
Studenterne bestod eksamen.

knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
kramme
Han krammer sin gamle far.

staan
De bergbeklimmer staat op de top.
stå
Bjergbestigeren står på toppen.

volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
følge
Kyllingerne følger altid deres mor.

houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
elske
Hun elsker virkelig sin hest.

herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
gentage
Min papegøje kan gentage mit navn.

onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
understrege
Han understregede sin udtalelse.

verhuizen
De buurman verhuist.
flytte ud
Naboerne flytter ud.

voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
gå
Tiden går nogle gange langsomt.

kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
kigge
Hun kigger gennem en kikkert.
