Ordliste
Lær verber – Nederlandsk

ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
opdage
Sømændene har opdaget et nyt land.

samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
opsummere
Du skal opsummere hovedpunkterne fra denne tekst.

uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
udøve
Hun udøver et usædvanligt erhverv.

uitkomen
Wat komt er uit het ei?
komme ud
Hvad kommer ud af ægget?

vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
fortælle
Jeg har noget vigtigt at fortælle dig.

missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
misse
Hun missede en vigtig aftale.

doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
lukke igennem
Skal flygtninge lukkes igennem ved grænserne?

vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
kræve
Mit barnebarn kræver meget af mig.

duwen
Ze duwen de man het water in.
skubbe
De skubber manden i vandet.

schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
sparke
I kampsport skal man kunne sparke godt.

vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
fastsætte
Datoen bliver fastsat.
