Ordliste
Lær adverbier – Nederlandsk

nooit
Ga nooit met schoenen aan naar bed!
aldrig
Gå aldrig i seng med sko på!

in
Gaat hij naar binnen of naar buiten?
i
Går han ind eller ud?

veel
Ik lees inderdaad veel.
meget
Jeg læser faktisk meget.

vaak
Tornado‘s worden niet vaak gezien.
ofte
Tornadoer ses ikke ofte.

naar beneden
Hij valt van boven naar beneden.
ned
Han falder ned oppefra.

maar
Het huis is klein maar romantisch.
men
Huset er lille, men romantisk.

bijna
Het is bijna middernacht.
næsten
Det er næsten midnat.

ook
De hond mag ook aan tafel zitten.
også
Hunden må også sidde ved bordet.

te veel
Hij heeft altijd te veel gewerkt.
for meget
Han har altid arbejdet for meget.

niet
Ik hou niet van de cactus.
ikke
Jeg kan ikke lide kaktussen.

bijna
Ik raakte bijna!
næsten
Jeg ramte næsten!
