Ordliste

Lær adverbier – Nederlandsk

cms/adverbs-webp/23025866.webp
de hele dag
De moeder moet de hele dag werken.
hele dagen
Moderen skal arbejde hele dagen.
cms/adverbs-webp/102260216.webp
morgen
Niemand weet wat morgen zal zijn.
i morgen
Ingen ved, hvad der vil ske i morgen.
cms/adverbs-webp/178600973.webp
iets
Ik zie iets interessants!
noget
Jeg ser noget interessant!
cms/adverbs-webp/145004279.webp
nergens
Deze sporen leiden naar nergens.
ingen steder
Disse spor fører ingen steder hen.
cms/adverbs-webp/123249091.webp
samen
De twee spelen graag samen.
sammen
De to kan godt lide at lege sammen.
cms/adverbs-webp/10272391.webp
al
Hij slaapt al.
allerede
Han er allerede i søvn.
cms/adverbs-webp/96549817.webp
weg
Hij draagt de prooi weg.
væk
Han bærer byttet væk.
cms/adverbs-webp/128130222.webp
samen
We leren samen in een kleine groep.
sammen
Vi lærer sammen i en lille gruppe.
cms/adverbs-webp/176235848.webp
in
De twee komen binnen.
ind
De to kommer ind.
cms/adverbs-webp/93260151.webp
nooit
Ga nooit met schoenen aan naar bed!
aldrig
Gå aldrig i seng med sko på!
cms/adverbs-webp/170728690.webp
alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.
alene
Jeg nyder aftenen helt alene.
cms/adverbs-webp/178653470.webp
buiten
We eten vandaag buiten.
udenfor
Vi spiser udenfor i dag.