Ordliste
Lær adverbier – Nederlandsk

voor
Ze was voorheen dikker dan nu.
før
Hun var tykkere før end nu.

gratis
Zonne-energie is gratis.
gratis
Solenergi er gratis.

uit
Hij zou graag uit de gevangenis willen komen.
ud
Han vil gerne komme ud af fængslet.

alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.
alene
Jeg nyder aftenen helt alene.

maar
Het huis is klein maar romantisch.
men
Huset er lille, men romantisk.

bijna
Het is bijna middernacht.
næsten
Det er næsten midnat.

‘s morgens
Ik moet vroeg opstaan ‘s morgens.
om morgenen
Jeg skal stå op tidligt om morgenen.

‘s nachts
De maan schijnt ‘s nachts.
om natten
Månen skinner om natten.

net
Ze is net wakker geworden.
lige
Hun vågnede lige.

beneden
Hij ligt beneden op de vloer.
nede
Han ligger nede på gulvet.

nergens
Deze sporen leiden naar nergens.
ingen steder
Disse spor fører ingen steder hen.
