Ordliste

Lær adverbier – Nederlandsk

cms/adverbs-webp/54073755.webp
erop
Hij klimt op het dak en zit erop.
på det
Han klatrer op på taget og sidder på det.
cms/adverbs-webp/75164594.webp
vaak
Tornado‘s worden niet vaak gezien.
ofte
Tornadoer ses ikke ofte.
cms/adverbs-webp/128130222.webp
samen
We leren samen in een kleine groep.
sammen
Vi lærer sammen i en lille gruppe.
cms/adverbs-webp/38720387.webp
naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.
ned
Hun springer ned i vandet.
cms/adverbs-webp/178180190.webp
daar
Ga daarheen, vraag dan opnieuw.
der
Gå derhen, og spørg derefter igen.
cms/adverbs-webp/174985671.webp
bijna
De tank is bijna leeg.
næsten
Tanken er næsten tom.
cms/adverbs-webp/164633476.webp
opnieuw
Ze ontmoetten elkaar opnieuw.
igen
De mødtes igen.
cms/adverbs-webp/178600973.webp
iets
Ik zie iets interessants!
noget
Jeg ser noget interessant!
cms/adverbs-webp/155080149.webp
waarom
Kinderen willen weten waarom alles is zoals het is.
hvorfor
Børn vil vide, hvorfor alt er, som det er.
cms/adverbs-webp/162590515.webp
genoeg
Ze wil slapen en heeft genoeg van het lawaai.
nok
Hun vil sove og har fået nok af støjen.
cms/adverbs-webp/123249091.webp
samen
De twee spelen graag samen.
sammen
De to kan godt lide at lege sammen.
cms/adverbs-webp/142768107.webp
nooit
Men moet nooit opgeven.
aldrig
Man skal aldrig give op.