Ordliste
Lær verber – Nederlandsk

vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
glemme
Hun vil ikke glemme fortiden.

bereiden
Ze bereidde hem groot plezier.
forberede
Hun forberedte ham stor glæde.

bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
bevise
Han vil bevise en matematisk formel.

omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
vende rundt
Du skal vende bilen her.

achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
forfølge
Cowboysen forfølger hestene.

sturen
Ik stuur je een brief.
sende
Jeg sender dig et brev.

terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
køre tilbage
Moderen kører datteren hjem igen.

garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.
garantere
Forsikring garanterer beskyttelse i tilfælde af ulykker.

openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
åbne
Festivalen blev åbnet med fyrværkeri.

rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
ringe
Kan du høre klokken ringe?

trainen
De hond wordt door haar getraind.
træne
Hunden bliver trænet af hende.
