Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/124525016.webp
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
ligge bagved
Tiden fra hendes ungdom ligger langt bagved.
cms/verbs-webp/61162540.webp
activeren
De rook activeerde het alarm.
udløse
Røgen udløste alarmen.
cms/verbs-webp/93393807.webp
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
ske
Mærkelige ting sker i drømme.
cms/verbs-webp/120086715.webp
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
fuldføre
Kan du fuldføre puslespillet?
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
handle
Folk handler med brugte møbler.
cms/verbs-webp/97119641.webp
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
male
Bilen males blå.
cms/verbs-webp/108520089.webp
bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.
indeholde
Fisk, ost, og mælk indeholder meget protein.
cms/verbs-webp/113842119.webp
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.
passere
Middelalderperioden er passeret.
cms/verbs-webp/109157162.webp
gemakkelijk gaan
Surfen gaat hem gemakkelijk af.
falde let
Surfing falder ham let.
cms/verbs-webp/120282615.webp
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
investere
Hvad skal vi investere vores penge i?
cms/verbs-webp/124320643.webp
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
finde svært
Begge finder det svært at sige farvel.
cms/verbs-webp/89635850.webp
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
ringe
Hun tog telefonen og ringede nummeret.