Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/90554206.webp
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.
rapportere
Hun rapporterer skandalen til sin veninde.
cms/verbs-webp/88615590.webp
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
beskrive
Hvordan kan man beskrive farver?
cms/verbs-webp/104167534.webp
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
eje
Jeg ejer en rød sportsvogn.
cms/verbs-webp/84847414.webp
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
passe
Vores søn passer rigtig godt på sin nye bil.
cms/verbs-webp/40094762.webp
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
vække
Vækkeuret vækker hende kl. 10.
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
elske
Hun elsker virkelig sin hest.
cms/verbs-webp/97119641.webp
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
male
Bilen males blå.
cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
svare
Hun svarer altid først.
cms/verbs-webp/96668495.webp
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
trykke
Bøger og aviser bliver trykt.
cms/verbs-webp/63244437.webp
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
dække
Hun dækker sit ansigt.
cms/verbs-webp/35071619.webp
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
passere
De to passerer hinanden.
cms/verbs-webp/119425480.webp
denken
Je moet veel denken bij schaken.
tænke
Man skal tænke meget i skak.