Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/40946954.webp
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
sortere
Han kan lide at sortere sine frimærker.
cms/verbs-webp/132305688.webp
verspillen
Energie mag niet verspild worden.
spilde
Energi bør ikke spildes.
cms/verbs-webp/42212679.webp
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
arbejde for
Han arbejdede hårdt for sine gode karakterer.
cms/verbs-webp/88615590.webp
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
beskrive
Hvordan kan man beskrive farver?
cms/verbs-webp/115172580.webp
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
bevise
Han vil bevise en matematisk formel.
cms/verbs-webp/129002392.webp
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
udforske
Astronauterne vil udforske rummet.
cms/verbs-webp/110646130.webp
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
dække
Hun har dækket brødet med ost.
cms/verbs-webp/98060831.webp
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
udgive
Forlæggeren udgiver disse magasiner.
cms/verbs-webp/130288167.webp
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
rengøre
Hun rengør køkkenet.
cms/verbs-webp/75281875.webp
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.
tage sig af
Vores pedel tager sig af snerydningen.
cms/verbs-webp/59250506.webp
aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
tilbyde
Hun tilbød at vande blomsterne.
cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
afkode
Han afkoder det med småt med et forstørrelsesglas.