Ordliste
Lær verber – Nederlandsk

denken
Ze moet altijd aan hem denken.
tænke
Hun skal altid tænke på ham.

openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
åbne
Pengeskabet kan åbnes med den hemmelige kode.

voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
gå
Tiden går nogle gange langsomt.

uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
forklare
Bedstefar forklarer verden for sin barnebarn.

bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
bygge
Hvornår blev Den Kinesiske Mur bygget?

rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
ringe
Kan du høre klokken ringe?

houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
elske
Hun elsker virkelig sin hest.

uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
forklare
Hun forklarer ham, hvordan apparatet fungerer.

achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
forfølge
Cowboysen forfølger hestene.

willen
Hij wil te veel!
ville have
Han vil have for meget!

overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
overkomme
Atleterne overkommer vandfaldet.
