Ordliste
Lær verber – Nederlandsk

melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.
rapportere til
Alle ombord rapporterer til kaptajnen.

liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
ligge
Børnene ligger sammen i græsset.

omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
omfavne
Moderen omfavner babyens små fødder.

verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
fare vild
Det er let at fare vild i skoven.

spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
tale
Han taler til sit publikum.

uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
vælge
Hun vælger et nyt par solbriller.

de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.
finde vej
Jeg kan finde vej godt i en labyrint.

sturen
Ik heb je een bericht gestuurd.
sende
Jeg sendte dig en besked.

hangen
IJsspegels hangen van het dak.
hænge ned
Istapper hænger ned fra taget.

mengen
Ze mengt een vruchtensap.
blande
Hun blander en frugtjuice.

openen
Kun je dit blikje voor me openen?
åbne
Kan du åbne denne dåse for mig?
