Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/99633900.webp
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
udforske
Mennesker vil udforske Mars.
cms/verbs-webp/68561700.webp
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
efterlade åben
Den, der efterlader vinduerne åbne, inviterer tyveknægte!
cms/verbs-webp/57574620.webp
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
levere
Vores datter leverer aviser i ferien.
cms/verbs-webp/58993404.webp
naar huis gaan
Hij gaat na het werk naar huis.
gå hjem
Han går hjem efter arbejde.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
stoppe
Du skal stoppe ved det røde lys.
cms/verbs-webp/92207564.webp
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
ride
De rider så hurtigt de kan.
cms/verbs-webp/55788145.webp
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
dække
Barnet dækker sine ører.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
bestå
Studenterne bestod eksamen.
cms/verbs-webp/83661912.webp
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
forberede
De forbereder et lækkert måltid.
cms/verbs-webp/80356596.webp
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
sige farvel
Kvinden siger farvel.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
handle
Folk handler med brugte møbler.
cms/verbs-webp/123298240.webp
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
møde
Vennerne mødtes til en fælles middag.