Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/120128475.webp
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
tænke
Hun skal altid tænke på ham.
cms/verbs-webp/115207335.webp
openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
åbne
Pengeskabet kan åbnes med den hemmelige kode.
cms/verbs-webp/90539620.webp
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
Tiden går nogle gange langsomt.
cms/verbs-webp/118826642.webp
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
forklare
Bedstefar forklarer verden for sin barnebarn.
cms/verbs-webp/116610655.webp
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
bygge
Hvornår blev Den Kinesiske Mur bygget?
cms/verbs-webp/90287300.webp
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
ringe
Kan du høre klokken ringe?
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
elske
Hun elsker virkelig sin hest.
cms/verbs-webp/100634207.webp
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
forklare
Hun forklarer ham, hvordan apparatet fungerer.
cms/verbs-webp/3270640.webp
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
forfølge
Cowboysen forfølger hestene.
cms/verbs-webp/115291399.webp
willen
Hij wil te veel!
ville have
Han vil have for meget!
cms/verbs-webp/64053926.webp
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
overkomme
Atleterne overkommer vandfaldet.
cms/verbs-webp/65915168.webp
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
rasle
Bladene rasler under mine fødder.