Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/118765727.webp
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.
belaste
Kontorarbejde belaster hende meget.
cms/verbs-webp/123519156.webp
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
tilbringe
Hun tilbringer al sin fritid udenfor.
cms/verbs-webp/120086715.webp
voltooien
Kun je de puzzel voltooien?
fuldføre
Kan du fuldføre puslespillet?
cms/verbs-webp/94312776.webp
weggeven
Ze geeft haar hart weg.
give væk
Hun giver sit hjerte væk.
cms/verbs-webp/90773403.webp
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
følge
Min hund følger mig, når jeg jogger.
cms/verbs-webp/123298240.webp
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
møde
Vennerne mødtes til en fælles middag.
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
henvise
Læreren henviser til eksemplet på tavlen.
cms/verbs-webp/67955103.webp
eten
De kippen eten de granen.
spise
Hønsene spiser kornet.
cms/verbs-webp/3270640.webp
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
forfølge
Cowboysen forfølger hestene.
cms/verbs-webp/30314729.webp
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
stoppe
Jeg vil stoppe med at ryge fra nu af!
cms/verbs-webp/93150363.webp
wakker worden
Hij is net wakker geworden.
vågne
Han er lige vågnet.
cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
ansætte
Firmaet ønsker at ansætte flere folk.