Ordliste
Lær verber – Nederlandsk

vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
glemme
Hun vil ikke glemme fortiden.

trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
træne
Professionelle atleter skal træne hver dag.

meerijden
Mag ik met je meerijden?
køre med
Må jeg køre med dig?

publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
udgive
Forlaget har udgivet mange bøger.

vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
repræsentere
Advokater repræsenterer deres klienter i retten.

vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
oversætte
Han kan oversætte mellem seks sprog.

rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
ringe
Kan du høre klokken ringe?

omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
vende rundt
Du skal vende bilen her.

testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
teste
Bilen testes i værkstedet.

achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
efterlade
Hun efterlod mig en skive pizza.

gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
ske
En ulykke er sket her.
