Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/78932829.webp
ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.
støtte
Vi støtter vores barns kreativitet.
cms/verbs-webp/43532627.webp
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
bo
De bor i en delelejlighed.
cms/verbs-webp/124575915.webp
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
forbedre
Hun ønsker at forbedre sin figur.
cms/verbs-webp/95543026.webp
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
deltage
Han deltager i løbet.
cms/verbs-webp/40477981.webp
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.
kende til
Hun kender ikke til elektricitet.
cms/verbs-webp/118343897.webp
samenwerken
We werken samen als een team.
arbejde sammen
Vi arbejder sammen som et team.
cms/verbs-webp/91930542.webp
stoppen
De agente stopt de auto.
stoppe
Politikvinden stopper bilen.
cms/verbs-webp/46998479.webp
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
diskutere
De diskuterer deres planer.
cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
trække ud
Hvordan skal han trække den store fisk op?
cms/verbs-webp/83661912.webp
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
forberede
De forbereder et lækkert måltid.
cms/verbs-webp/108295710.webp
spellen
De kinderen leren spellen.
stave
Børnene lærer at stave.
cms/verbs-webp/124525016.webp
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
ligge bagved
Tiden fra hendes ungdom ligger langt bagved.