Ordliste
Lær verber – Nederlandsk

ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.
støtte
Vi støtter vores barns kreativitet.

wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
bo
De bor i en delelejlighed.

verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
forbedre
Hun ønsker at forbedre sin figur.

deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
deltage
Han deltager i løbet.

bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.
kende til
Hun kender ikke til elektricitet.

samenwerken
We werken samen als een team.
arbejde sammen
Vi arbejder sammen som et team.

stoppen
De agente stopt de auto.
stoppe
Politikvinden stopper bilen.

bespreken
Ze bespreken hun plannen.
diskutere
De diskuterer deres planer.

trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
trække ud
Hvordan skal han trække den store fisk op?

bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
forberede
De forbereder et lækkert måltid.

spellen
De kinderen leren spellen.
stave
Børnene lærer at stave.
