Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

gå igennem
Kan katten gå igennem dette hul?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?

blande
Maleren blander farverne.
mengen
De schilder mengt de kleuren.

kræve
Mit barnebarn kræver meget af mig.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

undgå
Han skal undgå nødder.
vermijden
Hij moet noten vermijden.

fortælle
Hun fortæller hende en hemmelighed.
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.

gå ind
Skibet går ind i havnen.
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.

lyde
Hendes stemme lyder fantastisk.
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.

ligge overfor
Der er slottet - det ligger lige overfor!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!

skubbe
Bilen stoppede og måtte skubbes.
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.

råbe
Drengen råber så højt han kan.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.

klare sig
Hun skal klare sig med lidt penge.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
