Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

sammenligne
De sammenligner deres tal.
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.

ignorere
Barnet ignorerer sin mors ord.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.

trykke
Han trykker på knappen.
drukken
Hij drukt op de knop.

give væk
Hun giver sit hjerte væk.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.

stige ud
Hun stiger ud af bilen.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.

møde
Nogle gange mødes de i trappen.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.

efterlade åben
Den, der efterlader vinduerne åbne, inviterer tyveknægte!
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!

læse
Jeg kan ikke læse uden briller.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.

stole på
Vi stoler alle på hinanden.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

vælge
Hun vælger et nyt par solbriller.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.

udpege
Min lærer udpeger mig ofte.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
