Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

kigge
Hun kigger gennem et hul.
kijken
Ze kijkt door een gat.

forstå
Man kan ikke forstå alt om computere.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.

sne
Det har sneet meget i dag.
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.

dække
Vandliljerne dækker vandet.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.

frygte
Vi frygter, at personen er alvorligt skadet.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.

trække ud
Hvordan skal han trække den store fisk op?
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?

svare
Hun svarede med et spørgsmål.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.

klippe
Frisøren klipper hendes hår.
knippen
De kapper knipt haar haar.

tjekke
Han tjekker, hvem der bor der.
controleren
Hij controleert wie daar woont.

overraske
Hun overraskede sine forældre med en gave.
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.

transportere
Vi transporterer cyklerne på bilens tag.
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
