Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

hade
De to drenge hader hinanden.
haten
De twee jongens haten elkaar.

løbe væk
Vores søn ville løbe væk hjemmefra.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.

ende op
Hvordan endte vi op i denne situation?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?

administrere
Hvem administrerer pengene i din familie?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?

male
Jeg har malet et smukt billede til dig!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!

ringe
Hun kan kun ringe i sin frokostpause.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.

fyre
Chefen har fyret ham.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.

ankomme
Flyet ankom til tiden.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.

tænke
Man skal tænke meget i skak.
denken
Je moet veel denken bij schaken.

køre over
Desværre bliver mange dyr stadig kørt over af biler.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.

stige ud
Hun stiger ud af bilen.
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
