Woordenlijst
Leer werkwoorden – Slovaaks

volať
Chlapec volá, ako len môže.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.

zastaviť
Taxis sa zastavili na zastávke.
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.

dokončiť
Každý deň dokončuje svoju behaciu trasu.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

odmietnuť
Dieťa odmietne svoje jedlo.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.

spôsobiť
Cukor spôsobuje mnoho chorôb.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.

začať
Nový život začína manželstvom.
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.

chodiť
Rád chodí v lese.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.

ísť von
Deti konečne chcú ísť von.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.

plynúť
Čas niekedy plynie pomaly.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.

rozhodnúť
Nemôže sa rozhodnúť, aké topánky si obuť.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.

odplávať
Loď odpláva z prístavu.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
