Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

roep op
My onderwyser roep my dikwels op.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.

gebeur aan
Het iets met hom in die werkongeluk gebeur?
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?

lees
Ek kan nie sonder brille lees nie.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.

verbygaan
Die twee gaan by mekaar verby.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.

maak skoon
Die werker maak die venster skoon.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.

ondersoek
Bloed monsters word in hierdie laboratorium ondersoek.
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.

hou
Ek hou my geld in my nagkassie.
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.

bring
Die afleweringspersoon bring die kos.
brengen
De bezorger brengt het eten.

stap
Hierdie pad moet nie gestap word nie.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.

ritsel
Die blare ritsel onder my voete.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.

verkoop
Die handelaars verkoop baie goedere.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
