Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
betaal
Sy betaal aanlyn met ’n kredietkaart.
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
eis
My kleinkind eis baie van my.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
dink
Sy moet altyd aan hom dink.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
stel vas
Die datum word vasgestel.
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
slaap
Die baba slaap.
slapen
De baby slaapt.
verskyn
’n Groot vis het skielik in die water verskyn.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
voeg by
Sy voeg ’n bietjie melk by die koffie.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
antwoord
Sy antwoord altyd eerste.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
doen
Jy moes dit ’n uur gelede gedoen het!
doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!
publiseer
Die uitgewer het baie boeke gepubliseer.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
kyk na
Op vakansie het ek baie besienswaardighede bekyk.
bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.