Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/58477450.webp
verhuur
Hy verhuur sy huis.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
cms/verbs-webp/80332176.webp
onderstreep
Hy het sy verklaring onderstreep.
onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
cms/verbs-webp/115373990.webp
verskyn
’n Groot vis het skielik in die water verskyn.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
cms/verbs-webp/67955103.webp
eet
Die hoenders eet die korrels.
eten
De kippen eten de granen.
cms/verbs-webp/123367774.webp
sorteer
Ek het nog baie papier om te sorteer.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
cms/verbs-webp/120515454.webp
voer
Die kinders voer die perd.
voeden
De kinderen voeden het paard.
cms/verbs-webp/86710576.webp
vertrek
Ons vakansiegaste het gister vertrek.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
cms/verbs-webp/22225381.webp
vertrek
Die skip vertrek uit die hawe.
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
cms/verbs-webp/44518719.webp
stap
Hierdie pad moet nie gestap word nie.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
cms/verbs-webp/20225657.webp
eis
My kleinkind eis baie van my.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
cms/verbs-webp/100585293.webp
draai om
Jy moet die motor hier om draai.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
cms/verbs-webp/75195383.webp
wees
Jy moet nie hartseer wees nie!
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!