Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

liegen
Soms moet men liegen in een noodsituatie.
lieg
Soms moet mens in ’n noodgeval lieg.

vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
vergelyk
Hulle vergelyk hul syfers.

zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.
sit
Sy sit by die see met sonsak.

beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
beïnvloed
Laat jouself nie deur ander beïnvloed nie!

brengen
De bezorger brengt het eten.
bring
Die afleweringspersoon bring die kos.

drinken
Ze drinkt thee.
drink
Sy drink tee.

onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
onderstreep
Hy het sy verklaring onderstreep.

eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.
stem saam
Die bure kon nie oor die kleur saamstem nie.

dansen
Ze dansen verliefd een tango.
dans
Hulle dans ’n tango uit liefde.

studeren
De meisjes studeren graag samen.
studeer
Die meisies hou daarvan om saam te studeer.

houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
hou van
Sy hou meer van sjokolade as van groente.
