Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/128782889.webp
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
verbaas
Sy was verbaas toe sy die nuus ontvang het.
cms/verbs-webp/43483158.webp
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
met die trein gaan
Ek sal daarheen met die trein gaan.
cms/verbs-webp/21342345.webp
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
hou van
Die kind hou van die nuwe speelding.
cms/verbs-webp/97119641.webp
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
verf
Die motor word blou geverf.
cms/verbs-webp/115153768.webp
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
sien duidelik
Ek kan alles duidelik sien deur my nuwe brille.
cms/verbs-webp/40129244.webp
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
uitklim
Sy klim uit die motor uit.
cms/verbs-webp/84506870.webp
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
dronk raak
Hy raak amper elke aand dronk.
cms/verbs-webp/119379907.webp
raden
Je moet raden wie ik ben!
raai
Jy moet raai wie ek is!
cms/verbs-webp/118343897.webp
samenwerken
We werken samen als een team.
saamwerk
Ons werk saam as ’n span.
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
gesels
Hy gesels dikwels met sy buurman.
cms/verbs-webp/51573459.webp
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
beklemtoon
Jy kan jou oë goed met grimering beklemtoon.
cms/verbs-webp/40632289.webp
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
gesels
Studente moet nie tydens die klas gesels nie.