Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
slaag
Die studente het die eksamen geslaag.
cms/verbs-webp/112407953.webp
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
luister
Sy luister en hoor ’n geluid.
cms/verbs-webp/853759.webp
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
verkoop
Die koopwaar word uitverkoop.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
afbrand
Die vuur sal baie van die woud afbrand.
cms/verbs-webp/62788402.webp
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.
onderskryf
Ons onderskryf jou idee graag.
cms/verbs-webp/28581084.webp
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
hang af
Ystappels hang af van die dak.
cms/verbs-webp/51465029.webp
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
loop stadig
Die horlosie loop ’n paar minute agter.
cms/verbs-webp/86583061.webp
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
betaal
Sy het met ’n kredietkaart betaal.
cms/verbs-webp/21342345.webp
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
hou van
Die kind hou van die nuwe speelding.
cms/verbs-webp/40326232.webp
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
verstaan
Ek het uiteindelik die taak verstaan!
cms/verbs-webp/100466065.webp
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
uitlaat
Jy kan die suiker in die tee uitlaat.
cms/verbs-webp/119289508.webp
houden
Je mag het geld houden.
hou
Jy kan die geld hou.