Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
trap op
Ek kan nie met hierdie voet op die grond trap nie.

uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
skakel af
Sy skakel die elektrisiteit af.

wassen
De moeder wast haar kind.
was
Die ma was haar kind.

onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.
onaangeraak laat
Die natuur is onaangeraak gelaat.

beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
begin hardloop
Die atleet is op die punt om te begin hardloop.

schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
skryf aan
Hy het verlede week aan my geskryf.

verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
verras
Sy het haar ouers met ’n geskenk verras.

monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
monitor
Alles word hier deur kameras gemonitor.

kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
sleg praat
Die klasmaats praat sleg van haar.

sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.
spaar
My kinders het hulle eie geld gespaar.

uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
oefen
Sy oefen ’n ongewone beroep uit.
