Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
beskadig
Twee motors is in die ongeluk beskadig.
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
hardloop na
Die meisie hardloop na haar ma toe.
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
mis
Sy het ’n belangrike afspraak gemis.
sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
stuur
Die goedere sal in ’n pakkie aan my gestuur word.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
oorreed
Sy moet dikwels haar dogter oorreed om te eet.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
behoort
My vrou behoort aan my.
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
betaal
Sy betaal aanlyn met ’n kredietkaart.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
klop
Hy het sy teenstander in tennis geklop.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
aanstel
Die aansoeker is aangestel.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
ontdek
Die seemanne het ’n nuwe land ontdek.
schoonmaken
Ze maakt de keuken schoon.
maak skoon
Sy maak die kombuis skoon.