Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
opstaan vir
Die twee vriende wil altyd vir mekaar opstaan.

verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
verken
Die ruimtevaarders wil die ruimte verken.

bekijken
Op vakantie heb ik veel bezienswaardigheden bekeken.
kyk na
Op vakansie het ek baie besienswaardighede bekyk.

oefenen
De vrouw beoefent yoga.
oefen
Die vrou oefen joga.

verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
verbind wees
Alle lande op Aarde is verbind.

aanraken
Hij raakte haar teder aan.
raak
Hy het haar teer aangeraak.

verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
verwyder
Die ambagsman het die ou teëls verwyder.

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
praat met
Iemand moet met hom praat; hy’s so eensaam.

weigeren
Het kind weigert zijn eten.
weier
Die kind weier sy kos.

mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
meng
Jy kan ’n gesonde slaai met groente meng.

snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
sny op
Vir die slaai moet jy die komkommer op sny.
