Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
voorberei
’n Heerlike ontbyt is voorberei!
haten
De twee jongens haten elkaar.
haat
Die twee seuns haat mekaar.
doden
Ik zal de vlieg doden!
doodmaak
Ek sal die vlieg doodmaak!
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
spandeer
Sy spandeer al haar vrye tyd buite.
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
vernietig
Die lêers sal heeltemal vernietig word.
controleren
Hij controleert wie daar woont.
kyk na
Hy kyk na wie daar woon.
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
terugkeer
Die vader het uit die oorlog teruggekeer.
vertellen
Ze vertelde me een geheim.
vertel
Sy het vir my ’n geheim vertel.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
hang
Albei hang aan ’n tak.
trekken
Hij trekt de slee.
trek
Hy trek die slede.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.
ontslaan
Die baas het hom ontslaan.