Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/85871651.webp
moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!
moet gaan
Ek het dringend vakansie nodig; ek moet gaan!
cms/verbs-webp/90032573.webp
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
weet
Die kinders is baie nuuskierig en weet reeds baie.
cms/verbs-webp/99455547.webp
accepteren
Sommige mensen willen de waarheid niet accepteren.
aanvaar
Sommige mense wil nie die waarheid aanvaar nie.
cms/verbs-webp/101938684.webp
uitvoeren
Hij voert de reparatie uit.
uitvoer
Hy voer die herstelwerk uit.
cms/verbs-webp/112755134.webp
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
bel
Sy kan net bel gedurende haar middagete pouse.
cms/verbs-webp/106851532.webp
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.
kyk mekaar aan
Hulle het mekaar vir ’n lang tyd aangekyk.
cms/verbs-webp/93221270.webp
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.
verdwaal
Ek het op my pad verdwaal.
cms/verbs-webp/111792187.webp
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
kies
Dit is moeilik om die regte een te kies.
cms/verbs-webp/71991676.webp
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
agterlaat
Hulle het per ongeluk hul kind by die stasie agtergelaat.
cms/verbs-webp/105934977.webp
genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.
genereer
Ons genereer elektrisiteit met wind en sonlig.
cms/verbs-webp/55128549.webp
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
gooi
Hy gooi die bal in die mandjie.
cms/verbs-webp/125884035.webp
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
verras
Sy het haar ouers met ’n geskenk verras.