Woordeskat

Leer Werkwoorde – Nederlands

cms/verbs-webp/119895004.webp
schrijven
Hij schrijft een brief.
skryf
Hy skryf ’n brief.
cms/verbs-webp/91254822.webp
plukken
Ze plukte een appel.
pluk
Sy het ’n appel gepluk.
cms/verbs-webp/100585293.webp
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
draai om
Jy moet die motor hier om draai.
cms/verbs-webp/118826642.webp
uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.
verduidelik
Oupa verduidelik die wêreld aan sy kleinkind.
cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
antwoord
Sy antwoord altyd eerste.
cms/verbs-webp/118483894.webp
genieten
Ze geniet van het leven.
geniet
Sy geniet die lewe.
cms/verbs-webp/33493362.webp
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
terugbel
Bel my asseblief môre terug.
cms/verbs-webp/20225657.webp
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
eis
My kleinkind eis baie van my.
cms/verbs-webp/30314729.webp
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
ophou
Ek wil nou begin ophou rook!
cms/verbs-webp/104167534.webp
bezitten
Ik bezit een rode sportwagen.
besit
Ek besit ’n rooi sportmotor.
cms/verbs-webp/87317037.webp
spelen
Het kind speelt liever alleen.
speel
Die kind verkies om alleen te speel.
cms/verbs-webp/42212679.webp
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
werk vir
Hy het hard gewerk vir sy goeie punte.