Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

hou van
Die kind hou van die nuwe speelding.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.

beloon
Hy is met ’n medalje beloon.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.

gaan
Waarheen gaan julle albei?
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?

lê agter
Die tyd van haar jeug lê ver agter.
achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.

uitgee
Die uitgewer gee hierdie tydskrifte uit.
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.

praat
Mens moet nie te hard in die bioskoop praat nie.
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.

verbind wees
Alle lande op Aarde is verbind.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.

volg
My hond volg my as ek hardloop.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.

open
Die fees is met vuurwerke geopen.
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.

beskadig
Twee motors is in die ongeluk beskadig.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.

reis
Ons hou daarvan om deur Europa te reis.
reizen
We reizen graag door Europa.
