Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

opstaan vir
Die twee vriende wil altyd vir mekaar opstaan.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.

stem
Mens stem vir of teen ’n kandidaat.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.

oor die weg kom
Sy moet met min geld oor die weg kom.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.

uitmekaar haal
Ons seun haal alles uitmekaar!
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!

begin
Die soldate begin.
beginnen
De soldaten beginnen.

noem
Hoeveel keer moet ek hierdie argument noem?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?

straf
Sy het haar dogter gestraf.
straffen
Ze strafte haar dochter.

deurkom
Die water was te hoog; die vragmotor kon nie deurkom nie.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.

reis
Ons hou daarvan om deur Europa te reis.
reizen
We reizen graag door Europa.

gesels
Hy gesels dikwels met sy buurman.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.

skryf
Hy skryf ’n brief.
schrijven
Hij schrijft een brief.
