Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

verbind
Hierdie brug verbind twee buurte.
verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.

vermoed
Hy vermoed dat dit sy vriendin is.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.

saamdink
Jy moet saamdink in kaartspelletjies.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.

evalueer
Hy evalueer die prestasie van die maatskappy.
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.

gooi
Hy gooi die bal in die mandjie.
gooien
Hij gooit de bal in de mand.

vervaardig
Een kan goedkoper met robotte vervaardig.
produceren
Men kan goedkoper produceren met robots.

waarborg
Versekering waarborg beskerming in geval van ongelukke.
garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.

opsy sit
Ek wil elke maand ’n bietjie geld opsy sit vir later.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.

kyk
Sy kyk deur ’n gat.
kijken
Ze kijkt door een gat.

raak
Die boer raak sy plante aan.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.

vrees
Ons vrees dat die persoon ernstig beseer is.
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
