Woordenlijst
Leer werkwoorden – Litouws

vengti
Jis turi vengti riešutų.
vermijden
Hij moet noten vermijden.

apsikabinti
Vaikas apsikabina.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.

norėti
Ji nori palikti savo viešbutį.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.

kraustytis
Mano sūnėnas kraustosi.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

gaminti
Mes gaminame elektros energiją iš vėjo ir saulės šviesos.
genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.

nuvažiuoti
Po apsipirkimo abu nuvažiuoja namo.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.

apsisukti
Čia reikia apsisukti su automobiliu.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.

pasikeisti
Dėl klimato kaitos daug kas pasikeitė.
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.

paskambinti
Kas paskambino į durų skambutį?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

užvažiuoti
Deja, daug gyvūnų vis dar užvažiuojami automobiliais.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.

dalintis
Turime išmokti dalintis turtu.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
