Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/40632289.webp
chiacchierare
Gli studenti non dovrebbero chiacchierare durante la lezione.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
cms/verbs-webp/111750395.webp
tornare
Lui non può tornare indietro da solo.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
cms/verbs-webp/120762638.webp
dire
Ho qualcosa di importante da dirti.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
cms/verbs-webp/118759500.webp
raccogliere
Abbiamo raccolto molto vino.
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
cms/verbs-webp/6307854.webp
venire
La fortuna sta venendo da te.
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
cms/verbs-webp/61162540.webp
attivare
Il fumo ha attivato l’allarme.
activeren
De rook activeerde het alarm.
cms/verbs-webp/106515783.webp
distruggere
Il tornado distrugge molte case.
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
cms/verbs-webp/55788145.webp
coprire
Il bambino copre le sue orecchie.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
cms/verbs-webp/77646042.webp
bruciare
Non dovresti bruciare i soldi.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
cms/verbs-webp/44159270.webp
restituire
L’insegnante restituisce i saggi agli studenti.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parcheggiare
Le biciclette sono parcheggiate davanti alla casa.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/125400489.webp
lasciare
I turisti lasciano la spiaggia a mezzogiorno.
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.