Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/125385560.webp
lavare
La madre lava suo figlio.
wassen
De moeder wast haar kind.
cms/verbs-webp/106787202.webp
tornare
Papà è finalmente tornato a casa!
thuiskomen
Papa is eindelijk thuisgekomen!
cms/verbs-webp/120655636.webp
aggiornare
Oggi devi costantemente aggiornare le tue conoscenze.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
cms/verbs-webp/118026524.webp
ricevere
Posso ricevere una connessione internet molto veloce.
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
cms/verbs-webp/63935931.webp
girare
Lei gira la carne.
draaien
Ze draait het vlees.
cms/verbs-webp/91603141.webp
scappare
Alcuni bambini scappano da casa.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
cms/verbs-webp/103232609.webp
esporre
Qui viene esposta l’arte moderna.
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
cms/verbs-webp/86710576.webp
partire
I nostri ospiti di vacanza sono partiti ieri.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
cms/verbs-webp/117421852.webp
diventare amici
I due sono diventati amici.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
cms/verbs-webp/42111567.webp
fare un errore
Pensa bene per non fare un errore!
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
cms/verbs-webp/95190323.webp
votare
Si vota per o contro un candidato.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
cms/verbs-webp/84476170.webp
esigere
Ha esigito un risarcimento dalla persona con cui ha avuto un incidente.
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.