Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors

reise med tog
Jeg vil reise dit med tog.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.

blande
Maleren blander fargene.
mengen
De schilder mengt de kleuren.

dekke
Vannliljene dekker vannet.
bedekken
De waterlelies bedekken het water.

svinge
Du kan svinge til venstre.
draaien
Je mag naar links draaien.

blande
Du kan blande en sunn salat med grønnsaker.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.

skryte
Han liker å skryte av pengene sine.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.

finne igjen
Jeg kunne ikke finne passet mitt etter flyttingen.
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.

øve
Han øver hver dag med skateboardet sitt.
oefenen
Hij oefent elke dag met zijn skateboard.

publisere
Reklame blir ofte publisert i aviser.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.

ligge motsatt
Der er slottet - det ligger rett motsatt!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!

følge
Hunden min følger meg når jeg jogger.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
