Woordenlijst
Leer werkwoorden – Noors
bruke
Vi bruker gassmasker i brannen.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
utløse
Røyken utløste alarmen.
activeren
De rook activeerde het alarm.
kreve
Han krever kompensasjon.
eisen
Hij eist compensatie.
svare
Hun svarte med et spørsmål.
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
gå videre
Du kan ikke gå videre på dette punktet.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
vaske
Moren vasker barnet sitt.
wassen
De moeder wast haar kind.
sitte
Mange mennesker sitter i rommet.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
kjøre gjennom
Bilen kjører gjennom et tre.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
savne
Han savner kjæresten sin mye.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
dekke
Hun dekker håret sitt.
bedekken
Ze bedekt haar haar.
fremheve
Du kan fremheve øynene dine godt med sminke.
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.