Ordforråd
Lær verb – nederlandsk

accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
akseptere
Kredittkort aksepteres her.

oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
høste
Vi høstet mye vin.

terugbrengen
De hond brengt het speelgoed terug.
returnere
Hunden returnerer leketøyet.

teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.
gå tilbake
Han kan ikke gå tilbake alene.

vereenvoudigen
Je moet ingewikkelde dingen voor kinderen vereenvoudigen.
forenkle
Du må forenkle kompliserte ting for barn.

vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
kreve
Barnebarnet mitt krever mye av meg.

begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
forstå
Jeg forsto endelig oppgaven!

aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
tilby
Hva tilbyr du meg for fisken min?

beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
begrense
Under en diett må du begrense matinntaket ditt.

bidden
Hij bidt in stilte.
be
Han ber stille.

dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
komme nærmere
Sneglene kommer nærmere hverandre.
