Ordforråd
Lær verb – nederlandsk

luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
lytte
Hun lytter og hører en lyd.

zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
søke etter
Politiet søker etter gjerningsmannen.

belonen
Hij werd beloond met een medaille.
belønne
Han ble belønnet med en medalje.

stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
stemme
Man stemmer for eller imot en kandidat.

parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
parkere
Bilene er parkert i undergrunnen.

overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
overkomme
Idrettsutøverne overkommer fossen.

beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
beskytte
Barn må beskyttes.

ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
avskjedige
Sjefen min har avskjediget meg.

toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
tilsette
Hun tilsetter litt melk i kaffen.

volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
følge
Kyllingene følger alltid moren sin.

naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
løpe ut
Hun løper ut med de nye skoene.
