Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/34567067.webp
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
søke etter
Politiet søker etter gjerningsmannen.
cms/verbs-webp/82669892.webp
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
Hvor går dere begge to?
cms/verbs-webp/131098316.webp
trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.
gifte seg
Mindreårige har ikke lov til å gifte seg.
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
bestemme
Hun klarer ikke bestemme hvilke sko hun skal ha på.
cms/verbs-webp/125402133.webp
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
berøre
Han berørte henne ømt.
cms/verbs-webp/30793025.webp
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
skryte
Han liker å skryte av pengene sine.
cms/verbs-webp/94796902.webp
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
finne veien tilbake
Jeg kan ikke finne veien tilbake.
cms/verbs-webp/9435922.webp
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
komme nærmere
Sneglene kommer nærmere hverandre.
cms/verbs-webp/112444566.webp
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
snakke med
Noen burde snakke med ham; han er så ensom.
cms/verbs-webp/117491447.webp
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
avhenge av
Han er blind og avhenger av ekstern hjelp.
cms/verbs-webp/95543026.webp
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
delta
Han deltar i løpet.
cms/verbs-webp/132030267.webp
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
konsumere
Hun konsumerer et stykke kake.