Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/60395424.webp
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
hoppe rundt
Barnet hopper glad rundt.
cms/verbs-webp/120200094.webp
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
blande
Du kan blande en sunn salat med grønnsaker.
cms/verbs-webp/73649332.webp
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
rope
Hvis du vil bli hørt, må du rope budskapet ditt høyt.
cms/verbs-webp/112407953.webp
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
lytte
Hun lytter og hører en lyd.
cms/verbs-webp/78063066.webp
bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
oppbevare
Jeg oppbevarer pengene mine i nattbordet.
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
danne
Vi danner et godt lag sammen.
cms/verbs-webp/116835795.webp
aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
ankomme
Mange mennesker ankommer med bobil på ferie.
cms/verbs-webp/124053323.webp
sturen
Hij stuurt een brief.
sende
Han sender et brev.
cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
male
Jeg har malt et vakkert bilde til deg!
cms/verbs-webp/86996301.webp
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
forsvare
De to vennene vil alltid forsvare hverandre.
cms/verbs-webp/129300323.webp
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
berøre
Bonden berører plantene sine.
cms/verbs-webp/30314729.webp
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
slutte
Jeg vil slutte å røyke fra nå av!