Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/91442777.webp
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.
tråkke på
Jeg kan ikke tråkke på bakken med denne foten.
cms/verbs-webp/83636642.webp
slaan
Ze slaat de bal over het net.
slå
Hun slår ballen over nettet.
cms/verbs-webp/123786066.webp
drinken
Ze drinkt thee.
drikke
Hun drikker te.
cms/verbs-webp/112444566.webp
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
snakke med
Noen burde snakke med ham; han er så ensom.
cms/verbs-webp/123519156.webp
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
tilbringe
Hun tilbringer all sin fritid utendørs.
cms/verbs-webp/84472893.webp
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
sykle
Barn liker å sykle eller kjøre sparkesykkel.
cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
bestå
Studentene besto eksamen.
cms/verbs-webp/89869215.webp
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
sparke
De liker å sparke, men bare i bordfotball.
cms/verbs-webp/102731114.webp
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
publisere
Forleggeren har publisert mange bøker.
cms/verbs-webp/74908730.webp
veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
forårsake
For mange mennesker forårsaker raskt kaos.
cms/verbs-webp/102168061.webp
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
protestere
Folk protesterer mot urettferdighet.
cms/verbs-webp/94153645.webp
huilen
Het kind huilt in het bad.
gråte
Barnet gråter i badekaret.