Ordforråd
Lær verb – nederlandsk

antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
svare
Hun svarte med et spørsmål.

eindigen
De route eindigt hier.
ende
Ruten ender her.

bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
bekrefte
Hun kunne bekrefte den gode nyheten til mannen sin.

overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
overkomme
Idrettsutøverne overkommer fossen.

afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
avhenge av
Han er blind og avhenger av ekstern hjelp.

verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
referere
Læreren refererer til eksempelet på tavlen.

verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
fjerne
Gravemaskinen fjerner jorden.

boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
bli opprørt
Hun blir opprørt fordi han alltid snorker.

parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
parkere
Bilene er parkert i undergrunnen.

naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
se ned
Jeg kunne se ned på stranden fra vinduet.

verbranden
Je moet geen geld verbranden.
brenne
Du bør ikke brenne penger.
